In 2005 viel het definitieve ministeriële besluit om de kunstvakken geen Masteropleiding te gunnen als VHO-kwalificatie. Hoe dat zo gekomen is en welke gevolgen dat later had voor de kwaliteit van de kunstvakdocenten heb ik in een viertal artikelen betrokkenen (het werkveld dus) uitgelegd. Deze artikelen zijn ook op deze website terug te vinden.
In verschillende hoedanigheden heb ik oppositie gevoerd tegen de volledig bevoegde Bachelor. Een devaluerende status aparte die de kunstvakken weer terug in de achter-de-streep-situatie van voor de jaren tachtig bracht. Blijkbaar zijn de kunstvakken wat makkelijker dan de andere schoolvakken, zodat met een Bachelor in de bovenbouw kan worden volstaan.
Als KVDO-voorzitter, lid van de Bachelor- en Master-profielschrijfgroep, later als NVTO-portefeuillehouder (na de fusie met de VLBV als dossier-adviseur bij VONKC) zijn jaren lang alle denkbare actoren in deze kwestie aangesproken: OCW, de HBO-raad, de individuele opleidingen, de NVAO, de Kamercommissie voor OCW.
Weinig respons. Opmerkelijk was echter dat in vroeger jaren OCW meestal de dwarsliggende partij was. Nu de eigen opleidingen !
Een kantelmoment was de herziening van de opleidingscompetenties in 2012. Samen met de kennisbasis dienden die door het beroepenveld gevalideerd te worden. “Men” had ineens VONKC weer nodig: graag even een kruisje voor akkoord met een tweede generatie van de volledig bevoegde Bachelor. NVTO/VONKC had in de jaren ervoor steeds aangegeven alleen aan een serieus debat over een eerstegraads Master te willen meewerken en zette het valideringslicht op rood.
Verhulde commotie en verontwaardiging alom.
Er werd verstoppertje gespeeld met valideringsverslagen en er kwamen consultsessies op gang. De beroepsgroep was tot op dat moment volstrekt genegeerd.
VONKC vroeg de minister om interventie (26 maart 2013). Die brief is lang blijven liggen, mede vanwege het wachten op een reactie van de Vereniging Hogescholen (de voormalige HBO-raad, nu dus VH). Pas op 11 april 2014 (na een rappel van VONKC) kwam de reactie van de VH binnen handbereik. Deze bevatte zoveel onjuistheden (specifiek ook uit de periode dat ik bestuurlijk regievoerder was) dat ik via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur de onderliggende stukken boven tafel wilde hebben. De VH meldde dat ze niet binnen die regeling viel, maar wilde wel aan oud-medewerker Fons Schneiderberg vragen de gevraagde stukken (in zover beschikbaar) te leveren. Dat werd in dank aanvaard.
Mijn stelling dat de NVTO in de periode 2007 tot de validering van 2012 nooit betrokken was geweest bij enige poging een serieuze discussie te voeren over de weeffout van de ongegradeerde VHO-Bachelor werd bevestigd. De onjuistheid van de VH-brief van 20 december 2013 waarin dat werd ontkent dus ook.
Het was voor mij een reden om de nieuwe generatie vakparticipanten in kennis te stellen van de malversaties die tot de devaluerende status van de kunstvakken hadden geleid.
Uit mijn archieven maakte ik een dossier van een aantal markante momenten uit de periode 2001 – 20014, zodat duidelijk werd door wie, wanneer en hoe dit tot stand is gekomen.
Ik zond het dossier in de tweede week van augustus 2014 aan meer dan dertig actoren in het nieuwe valideringsproces, om ze duidelijk te maken dat ‘zij die hun geschiedenis niet kennen geneigd zijn die te herhalen’.
Het dossier bevat 16 componenten (‘bijlagen’), elk een cruciaal moment in de historie van de BaMa-weeffout vertegenwoordigend.
Bijlage 0 is de aanbiedingstekst van de betreffende e-mail van 6 augustus 2014
bijlage 0 – aanbiedingstekst BaMa-dossier
Bijlage 1 is een korte samenvatting van de chaos die ik aanwezig meen rond de validering van de tweede generatie opleidingsprofielen. Ik waarschuw ‘de ‘nieuwe generatie’ voor historische herhalingen van fouten die tot een continuering van de devaluerende situatie van de kunstvakken zullen leiden. De rol van de VH acht ik dubieus, hetgeen in latere bijlagen verder wordt onderbouwd. Opnieuw lijkt de werkgelegenheid van docenten dans en drama prioriteit te hebben boven de kwaliteit van de kunstvakken in het VHO en de visie van het beroepenveld ondergeschikt te worden gemaakt aan die van de werkgeversvereniging van de opleidende instellingen.
Achterliggende motivatie: In de jaren 80/90 ben ik behoorlijk indringend betrokken geweest bij de emancipatie van de kunstvakken. In diverse hoedanigheden heb ik meegeholpen aan verbetering van de ‘vakken-achter-de-streep-status’ die ons ten deel was gevallen. De invoering van de eindexamens (Mavo, Havo, later Vwo) speelden daarbij een prominente rol. De beeldende vakken werden van hun vrijblijvendheid bevrijdt, eindexamenprogramma’s dwongen tot leerplandiscussies, uitgevers stortten zich op deze nieuwe markt….
Sedert het afschieten van een eigen Masteropleiding als VHO-kwalificatie constateer ik een proces van devaluatie. Ons kader vergrijst. De ongegradeerde Bachelor is ‘wel bevoegd, maar niet bekwaam’. (citaat uit het rapport van Smets en Hover, 2005)
bijlage 1 – epiloog als voorwoord
Bijlage 2 is de brief van het VONKC-bestuur aan de minister van OCW (dd. 26 maart 2013) waarin wordt gevraagd te bemiddelen in de macabere situatie die leek te ontstaan door een valideringsproces van opleidingscompetenties (beeldend) te accorderen, waar de beroepsvereniging zich van gedistantieerd had. Het VONKC-bestuur vroeg begin december over de stand van zaken. OCW meldde (dd 11 december), met een zweem van verontschuldiging, dat men in afwachting was van een reactie van de VH. Bericht zou volgen.
bijlage 2 – brief van VONKC aan de minister van OCW dd 26 maart 2013
Bijlage 3 is de reactie van de VH (dd 20 december 2013) op de VONKC brief aan de minister.
OCW heeft die reactie dus kort na de belofte aan VONKC dat er werk zou worden gemaakt van het antwoord ontvangen, maar geen reden te gezien om VONKC hiervan in kennis te stellen. Ook is VONKC nooit gevraagd op de VH-brief te reageren. Het VONKC-bestuur heeft een jaar lang een afwachtende houding aangenomen (wilde de goede verhoudingen met de buitenwereld niet bruuskeren), maar vond uiteindelijk toch dat na een jaar wachten een rappel op zijn plaats was. Aldus geschiedde.
Toen pas kwam er een reactie van het ministerie (11 april 2014) die er eigenlijk op neerkwam dat de VH-argumenten overtuigend genoeg waren om te concluderen dat alles procedureel correct was verlopen en VONKC moest ophouden met zeuren.
VONKC heeft de VH-tekst langs een omweg moeten verkrijgen. Ik schreef er, op persoonlijke titel, een reactie op.
De VH-tekst bevatte zoveel onjuistheden, voor een deel betrekking hebbend op een periode dat ik bestuurlijke mede verantwoordelijk was voor het Ba-Ma-dossier, dat ik de VH wilde dwingen via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) de onderliggende bewijzen van de procedurebeschrijvingen te leveren. Ook dit deed ik op persoonlijke titel.
Bijlage 4
bijlage 4 – WOB-verzoek aan de VH dd 5 juni 2014
De VH antwoordde dat ze niet gehouden was aan WOB-procedures, maar mij niettemin van dienst wilde zijn om de gevraagde gegevens (indien beschikbaar) te (laten) leveren. Fons Schneiderberg, een kennishebbende dossiertijger, die al twee decennia lang in diverse functies de kunstsector heeft gediend, werd gevraagd de klus te klaren. Ik was daar niet ongelukkig mee, hoewel de vraag zich opdrong waarom die gegevens niet intern geleverd konden worden. Schneiderberg deed zijn huiswerk uitstekend.
Zie bijlage 5. Deze bijlage bevat ook mijn reactie.
bijlage 5 -antwoord van Fons Schneijderberg en het commentaar van Tamsma
Het onderzoek van Schneijderberg en daarmee de bevestiging mijn gelijk dat de VH-brief bol stond van de onjuistheden was aanleiding om het ministerie te vragen om een herziening van hun standpunt inzake de nooit beantwoorde brief van 26 maart 2013, nu de fundamenten onder de argumentatie van 11 april waren weggeslagen.
Zie bijlage 6
bijlage 6 – brief 21 juli 2014 aan OCW inzake afwikkeling ‘WOB-verzoek’
Bij de opzet van dit dossier koos ik voor de actualiteit boven de overzichtelijkheid. Voor wie niet was ingevoerd in de materie (helaas velen, ook direct belanghebbenden) leek een historisch overzicht, ergens in dit dossier, op zijn plaats.
Ik selecteerde het meest recente van de vier artikelen die ik in de loop der tijd publiceerde en schoof dat als bijlage 7 in het dossier. De drie andere artikelen zijn elders op deze webplek te vinden (Over Bachelors en Masters (1) (febr 2007), Bachelors en Masters (2) , de Masterkwestie (3) )
Een scharnierpunt dus tussen de actualiteit en een reeks historische bijlagen (nr. 8 t/m 15)
bijlage 7 – Over Bachelors en Masters (4)
Vervolgens wat bijlagen die de opmaat naar de tweede termijn valideringen van 2012 vormden. Ze bleken achteraf niet helemaal logisch (chronologisch) geordend, maar ik houd de volgorde van het BaMa-dossier maar aan.
Bijlage 8 is mijn commentaar op de adviesnota ‘Citroenen proeven’ van Edwin van Meerkerk en Sammy Frankenhuis (Radbout universiteit) in opdracht van de besturenraad kunstonderwijs. Er moest blijkbaar weer eens iets onderzocht worden…. of een Master voor de kunstvakken nodig is.
Met respect voor het integere werk dat de onderzoekers deden (zelfs ik ben geïnterviewd) manifesteerde zich vooral een wrange nasmaak van een actie voor de interne bühne van het KVDO. De vraagstelling was kauwgom; nergens toegespitst op het eerstegraads gebied. De schoolleiders (toch ook een exponent van ‘het veld’) zijn kwantitatief wel erg marginaal vertegenwoordigd en de aanbevelingen sturen aan op een studievarianten binnen de huidige volledig bevoegde Bachelor. Jammer en gevaarlijk. Een Master wordt als ‘niet-haalbaar’ gekwalificeerd, het ‘waarom’ niet gegeven.
bijlage 8 – commentaar op ‘Citroenen proeven’
In juli 2002 schreef de HBO-raad een duidelijk verzoek aan de minister om de kunstvakdocenten een Master te gunnen. De start van de competentie-excersities voor een (tweedegraads) Bachelor en een (eerstegraads) Master profiel. Bijlage 9
bijlage 9 – HBO-raad aan minister OCW inzake een eerstegraads Master KVDO
De nummering wordt nu even verwarrend. Bijlage 11 is de opdracht van de HBO-raad aan de profielschrijfgroep beeldend dd. 5 april 2002. De concrete consequentie van het tweesporenbeleid dat door de HBO-raad was ingezet.
bijlage 11 – opdracht HBO-raad aan KVDO-inzake twee opleidingsprofielen dd 5 april 2002
Toen kwam de, goedbedoelde maar achteraf fnuikende actie van de SAC-Kuo. Er werd beseft dat ‘dans en drama’ (weinig belust op bovenbouw-theorie en daar bovendien nog geen 5%van de markt bedienende) hun eerstegraads vakkwalkificaties zouden kwijtraken als de 4 jarigeBachelor-opleiding geen eerstegraads vak-bekwaamheid zou opleveren. Het konijn uit de hoed: de Bachelor zou ook de eerstegraads bevoegdheid voor CKV3 opleveren, de Master voorCKV2.
Er kwam dus een opgewaardeerd Bachelor-pofiel (Bachelor plus) en een uitgeklede Master (Master min)
Ziehier het geboortekaartje van deze constructie (bijlage 10)
bijlage 10 – Bachelor-plus en Master-min Voorstel SAC-Kuo aan HBO-raad dd 26 november 2003
In januari 2004 verzocht de HBO-raad de profielschrijfgroep beeldend, conform het voorstel van bijlage 10, de werkzaamheden te veranderen. Bijlage12
bijlage 12 – opdracht HBO-raad aan KVDO inzake aanpassing opleidingsprofielen dd 12 januari 2004
Na de validering van zowel het Bachelor-profiel (maart 2004) als dat van de Master (december 2004) trad een periode van verwarring in. Stappen naar een (bekostigde) Master (met civiel eerstegraads effect) leken te kunnen worden gezet. De minister besloot echter nog even een onderzoek te laten doen naar de gewenste Master-zwaarte voor deze CKV2 bevoegdheid. Smets en Hover (augustus 2005) vonden van niet. Einde Master.
De opleidingen waren toch een beetje blij, want ze mochten bekostigde kunsteducatieve Masters opzetten, zij het zònder civiel effect. Dus voor aanvullende bekwaamheden. De verplichte koppeling met een kunstvakBachelor als toelatingseis werd in de loop der jaren steeds elastischer en is uiteindelijk verdampt. De Masters kunsteducatie zijn formeel dus helemaal geen docentenopleiding meer.
Omdat er geen gevalideerde volledig bevoegde Bachelor bestond, besloot de HBO-raad (op aangeven van de SAC-Kuo en zonder overleg met het KVDO) de opleidingen te laten tekenen voor een ongegradeerde (eerstegraads) Bachelor. Aldus geschiedde. Nooit gevalideerd. Hier ligt het hart van de bezwaren die de NVTO vanaf 2005 kenbaar heeft gemaakt.
De NVTO trok aan de bel.
Eerst bij de HBO-raad en het KVDO. De eerste nam een afwachtende houding aan… er was een advies op komst van de SAC-Kuo … (Bijlage 13) Nooit meer iets van gehoord.
bijlage 13 – HBO-raad aan NVTO dd 26 november 2007 – toezegging overleg
Kort daarna kwam er een brief van KVDO-voorzitter Dick Laning die toezegde dat de NVTO betrokken zou worden bij toekomstige evaluerende discussies. Ook nooit meer iets van gehoord (Bijlage 14)
bijlage 14 – KVDO aan NVTO – toezegging overleg
Men kan zich voorstellen dat de stelligheid waarmee de VH later volhield dat er weldegelijk overleg was geweest als kwetsend is ervaren. Zelfs de beantwoording van de Kamervragen door Staatssecretaris Zijlstra waren door deze onjuistheden ingekleurd. (april 2011, brief 10 augustus 2011)
Toen VONKC, als erfopvolger van NVTO het licht op rood zette bij de tweede generatie competenties voor de nog steeds ongegradeerde Bachelor was de verontwaardiging groot. De VH bleek zelfs verrast.
In bijlage 15 vindt men drie brieven van het VONKC-bestuur, die toch duidelijke signalen zijn geweest dat op geen enkele wijze was voldaan aan de toezeggingen om de beroepsvereniging te betrekken in een serieuze opmaat naar een eerstegraads Master. Gespeelde verbazing, opzienbarend gebrek aan kritische zelfreflectie, getuigend van minachting voor het werkveld. (Bijlage 15)
bijlage 15 – VONKC aan KVDO – 3 x standpunt inzake Masterkwestie
Pas na de verzending van het dossier kwam er een reactie van OCW, ditmaal ‘namens de minister’ 15 bijlagen waren inmiddels verzonden en het leek de volledigheid te dienen om een nummer 16 na te sturen.
OCW gaf te kennen geen rol te willen spelen in het valideringsproces. Eigenlijk heugelijk nieuws. De minister zal dus niet dwars liggen als de discussie tussen VH en werkveld in een Masteropleiding zou resulteren (?!?). Ik kreeg als privépersoon dus indirect antwoord op de VONK-brief van 26 maart 2013. Bovendien ging de directeur HO met een grote boog om de procedurele onnauwkeurigheden bij de afhandeling van de VONKC-brief heen. Hoewel de correspondentie door hem als afgesloten werd beschouwd, kon ik niet nalaten zijn bericht van wat voetnoten te voorzien (zie brief 21 juli in diezelfde bijlage). Ook het antwoord daarop maakte een omtrekkende beweging. Geen spoor van zelfkritiek op de gang van zaken. Het zij zo. Zie bijlage 16.
bijlage 16 – brief OCW dd 5 augustus + reactie
Tot slot.
Dit dossier heeft een weinig uitnodigend tekstvolume.
Mogelijk dat actuele ontwikkelingen later vragen om extra bijlagen. Vooralsnog lijkt dit genoeg.
Moeiteloos had ik kunnen uitbreiden met de correspondentie met OCW uit de beginjaren van het dispuut, brieven kunnen tonen van alle aangeschreven opleidingen, de NVAO, de Kamercommissie.
Wie aanvullende informatie wil kan die krijgen: m.e.tamsma@planet.nl
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.