Een dossier van meer dan duizend documenten, gespreid over vijftien jaar betrokkenheid bij de z.g.n. BaMa-kwestie gaf voeding aan het onomstotelijke bewijs dat de openleidingen (eindverantwoordelijke: het bestuur van de Vereniging Hogescholen) het werkveld hebben misleid en de valideringsprocedure van de bachelor kunstvakdocenten gemalverseerd.
Vele teksten op deze site verankerden deze boude en onweerlegbare beschuldiging. Toch leken aanvullende getuigenissen van ná het vorige hoofdstuk (Requiem voor een Master) wenselijk om het hele feuilleton een fatsoenlijke afronding te geven.
Waarheidsvinding munt als regel niet uit in bondige halve A4-tjes met een handvol oneliners en verwijzingen ‘lees verder’.
Zoals in alle voorgaande stukken wordt ook nu de gemakzuchtige lezer door ontmoedigend lange teksten op de proef gesteld. Dat is zoals ik graag opereer, mede gevoed door een wens om volledigheid en zorgvuldigheid te betrachten.
Bijlage verwijzingen:
Een E verwijst naar bijlagen bij dit Epiloog-gedeelte van de website. De R staat voor een bijlage van het ‘Requiem’. Ze zijn via links in de tekst te benaderen. Een totaaloverzicht is ook beschikbaar via deze link.
De meeste relevante stukken uit een verder verleden zijn ook op deze site terug te vinden, o.a. bij ‘BaMa-dossier (2002 -2014)’ Anderen zijn opvraagbaar.
1. VONKC versus het KVDO
Na de VONKV Ledenvergadering van 20 juni 2018 gebeurden er dingen die in een gecompleteerd BaMa-dossier niet mogen ontbreken.
5 juni 2018 schreef het VONKC-bestuur een protestbrief aan KVDO voorzitster Herma Tuunter over de gang van zaken tijdens de validering van 7 maart. (Bijlage E1.1) Na ontvangst van het verslag van die bijeenkomst besefte het VONKC-bestuur (eindelijk) dat ze voor het KVDO-karretje waren gespannen en misleid, zoals ik vele malen (jaren) uitvoerig had voorspeld.
Een passage uit die VONKC-brief:
“….Wij achten de gevolgde procedure niet zorgvuldig de voorgestelde opleidingsprofielen. Wij vragen om twee correcties:
– Rectificatie: tenietdoening van de conclusie dat er instemming is verleend aan de validatie van de opleidingsprofielen;
– Bij een opnieuw uit te schrijven valideringsbijeenkomst de procedure vooraf zorgvuldiger en transparanter beschrijven en laten accorderen door de betrokkenen….”
VONKC heeft de kansen op een eerstegraads master verkwanseld. Niet uit onbevangen naïviteit, maar door procedureel en strategisch onbenul en verwijtbare dommigheid. Andere woorden zijn hiervoor helaas niet te vinden. De enige niet-bestuurders in de VONKC-deputatie (Elmar Caspers en Yvonne Leenen) hebben hun onvrede met het bestuurlijk gehannes op en na 7 maart laten blijken. Zij trokken zich terug. Hoeveel treuriger en duidelijker kan het zijn?
De VONKC-beroepsgroep-vertegenwoordigers hebben zich horig gemaakt aan een gemalverseerd valideringsproces en hebben dat bewust op zich af laten komen.
Wie mijn commentaar op het betreffende vergaderstuk van het bestuur nog eens wil lezen verwijs ik naar Bijlage R7.2 uit het Requiem-hoofdstuk.
De VONKC-brief van 5 juni zat bij het vergaderpakket voor de ALV van 21 november 2018, evenals het antwoord van Tuunter (dd. 22 juli)
Ik heb die vergadering gevraagd wat het VONKC-bestuur met die ‘stuitend slechte brief” (mijn woorden) had gedaan. Er was geen schriftelijke VONKC-reactie gegeven, alleen informeel contact. VONKC liet het KVDO (weer) wegkomen en was daarmee vazal geworden in de verdere procesgang. Het VONKC-bestuur meende dat er toch sprake was van ‘constructief overleg’ en had zich zelfs al het ‘meesterlijke’ jargon van de opleidingen eigen gemaakt, de rechtvaardiging van de her- en nascholingsfunctie van de vigerende mastercursussen. Precies wat ze zijn: voor de opleidingen financieel profijtelijke aanvullende studies, zelfs toegankelijk voor niet-kunstvakdocentenbachelors, zonder enige onderwijskwalificaties of civiel effect.
Tuunters brief was opvraagbaar geweest voor alle duizend VONKC-leden, dus verre van een ‘intern stuk’, zoals sommige van mijn opponenten beweerden. Niets weerhield mij om kort na de ALV Tuunter van repliek te dienen. Ik deed dat dd. 26 november met voetnoten in haar tekst. (Bijlage E1.2) Die tekst ging ook naar het VH-bestuur, haar superieuren.
Tuunter verwees mede naar het voortraject van de validering, o.a. de bijeenkomst van 23 november 2017. Dat had ze nu beter niet kunnen doen. Bij de stukken voor die bijenkomst zat o.a. een overzicht van ‘de belangrijke momenten, documenten en processen rondom de relatie tussen werkveld, beroepsprofielen, opleidingsprofielen en opleidingen… ‘ die de deugdelijkheid van de procedure zou moeten onderbouwen. Het tegendeel was het geval.
Voor het bestuur van de VH (brief 3 april. Bijlage E1.3) gaf ik commentaar op dit overzicht, waardoor eens te meer het misleidende en malverserende karakter van de KVDO-acties werd aangetoond. Het VH-bestuur was hier, als ultieme leidinggevende, verantwoordelijk voor. Klachten over het functioneren van het KVDO, als zelfbenoemde regievoerder van het valideringsproces, dienen dus daar gedeponeerd te worden. Omdat ook het SAC-Kuo vieze handen had gemaakt bij deze sjoemelvadidering (zie Requiem Bijlage R9.1 en Bijlage R9.2) bleef er niets anders over dan dit hoogste echelon (het bestuur) aan te spreken. (Zie het volgende hoofdstuk.) Op de harde verwijten werd niet gereageerd. Wegduiken voor verantwoordelijkheid of voor kritiek waar men geen raad mee weet is een trekje dat men bij meer onderwijs-Bobo’s tegenkomt.
“In de medische sector is bij alle specialismen de HBO-Bachelor (regie)verpleegkundige, nooit ‘startbekwaam’ chirurg. Daar zijn Masters voor.
Alleen bij KNO (Kunst Negeert Onderwijsmores) is dat anders. De andere vakgebieden begrijpen dat niet en de KNO’ers willen maar niet inzien dat dit hun aanzien binnen de medische wereld geen goed doet en de kwaliteit van het medisch handelen schaadt.”
2. De Vereniging Hogescholen
Zo belanden we dus bij de Vereniging Hogescholen, die een eigen procedure had opgesteld op basis waarvan opleidingsprofielen (onder eigen eindregie) gevalideerd dienden te worden. Op mijn verzoek duidelijk te maken wie die procedure ooit gevalideerd had (de minister, het werkveld ???) is nooit antwoord gegeven.
(Nog een metaforische verwijzing naar de gezondheidswereld:)
“Ziekenhuisdirecteuren bepalen de profielen van de specialistenopleidingen.”
Hier stopt het redelijk denken van iedereen met een IQ van boven de 100. Maar in het onderwijs, zo zal later blijken, komt men hiermee weg.
De horigheid van de beroepsgroep aan HBO-bobo’s was tevoren ingebakken. Het werkveld kreeg een adviserende rol, een advies dat men bij het derde echelon van de opleidingshiërarchie (het KVDO) mocht inbrengen.
De VH is een vereniging en onttrekt zich daardoor aan WOB-procedures en het Ombudsman-regiem. Een externe toezichthouder is er niet. Een klacht wordt dus bij de eigen ledenraad neergelegd, en die zijn nu net de aangesprokenen. Hoe kafkaiaanser kan het zijn?
Er ontstond een correspondentie met een bureaumedewerker. In eerste instantie een vriendelijke mailwisseling, maar toen mijn teksten een grimmiger toon kregen en een meer beschuldigend karakter viel alle respons weg.
Mijn brief van 3 april 2019 aan het VH-bestuur met o.a. commentaar op het ‘misleidende en malafide historische overzicht’ (vergaderstuk voor de pre-validering van 23 november), trof de lezer als bijlage E1.3 in hoofdstuk 1.
Opmerkelijke bijkomstigheid: drs. R. Minnée, de OCW ambtenaar die in een brief van 5 augustus 2014 ‘namens de minister’ BaMa-discussie sloot (OCW speelt géén rol in het valideringsproces van onze BaMa), was nu directeur van de VH. Ineens dus zeer manifest partner in dit proces. (Zie hoofdstuk 8)
Het leek wenselijk het ministerie en de inspectie in te lichten. Zie hoofdstuk 8 en 9 van deze epiloog.
Ook de Kamercommissie werd geïnformeerd, al was het maar voor de dossiervorming. Men kan zich dan achteraf niet verbergen ‘van niets geweten’ te hebben.
3. VONKC
Onze beroepsgroep-vertegenwoordiger is met 1000 leden een zeer prominente speler in het valideringsproces, zeker vanwege het gegeven dat de overgrote meerderheid van de VHO-docenten uit een beeldend nest komen.
Heel veel tekstruimte op deze website en in mijn dossier is aan het BaMa-probleem, later het BaMa-conflict, gewijd. Vanaf een tumultueuze ledenvergadering van mei 2017 werd de onwillige houding van het VONKC-bestuur om de claim op een eerstegraads master bij de opleidingen vorm te geven reden voor een heuse loopgravenoorlog tussen ‘het Kwintet van Amersfoort’ en het bestuur, tot aan juridische procedures toe.
Eigenlijk is sinds het terugtreden van de oude NVTO-bestuurders in de fusievereniging (zij brachten de BaMa-discussie als erfenis mee) langzaam verdampt. Mogelijk omdat veel oud-VLBV’ers nog hun historsich credo (‘geen Master’) verdedigden. Kordaat optreden maakte plaats voor elastische inschikkelijkheid, koffietafelgesprekken en vooral het vermijden van conflicten met de opleidingen. Zo werd VONKC voor het KVDO-karretje gespannen.
Eigenlijk produceerde het VONKC bestuur in de laatste jaren maar twee ‘dappere’ acties: de protestbrief van 26 maart 2013 aan de minister over de dubieuze validering van 7 maart en de dito conclusies van de Bovenbouw-raadpleging van 20 juni 2014 (protestbrief van 18 november 2014). Beide uiteraard In de KVDO-stukken weggelaten. En dan natuurlijk het signaal aan het KVDO van 5 juni 2018 dat de validering niet deugde. Hierboven in hoofdstuk 1 ten tonele gevoerd.
Ongelukkig met onze/mijn aanhoudende acties om het bestuur te wijzen op het negeren van procedurele valkuilen, kreeg ik op veel VONKC-vergaderingen de Zwarte Piet toegespeeld.
Op de laatste ALV voor de valideringssessie (10 januari 2018) constateerde ik ‘VONKC loopt 7 maart naïef achter de KVDO-fanfare de validerings-arena binnen’. En zo geschiedde.
Een solide stuk van een Adviescommissie over de BaMa-materie, waaraan in opdracht van de Ledenvergadering een half jaar gewerkt was, werd door de ALV van 17 juni 2017 met grote meerderheid aangenomen, maar vervolgens door het bestuur niet bij het valideringsproces betrokken. Hoezeer kun je de mening van je eigen toezichthouder negeren. De zoveelste desastreuze beslissing.
Als dan bovendien een ledenvergadering zijn toezichthoudende functie verliest omdat bestuursleden (statutair daartoe gerechtigd) meestemmen en als regel bij voorbaat al een meerderheid in de vergadering vormen, wordt daarmee elk kritisch geluid in de kiem gesmoord. Ik noemde dat ‘Presidiumgedrag’.
Elke generatie heeft recht op zijn eigen stommiteiten. De huidige generatie is niet geïnteresseerd gebleken in de BaMa-kwestie en heeft impliciet ingestemd met het verdampen van de eerstegraads status van de kunstvakken.
Het zij zo.
Kunstvakken zijn blijkbaar wat makkelijker dan andere schoolvakken. Op VHO-niveau volstaat een volledig bevoegde Bachelor docent, waar andere schoolvakken een Master vereisen.
Of zijn onze opleidingen misschien beter? Doen ze in vier jaar HBO (met Havo-voortraject) evenveel als waar de universitaire VWO in andere disciplines vijf jaar voor nodig heeft?
4. De andere vakverenigingen
Muziek (de VLS) heeft in het hele BaMa-proces een eigengereide rol gespeeld. Al in mijn KVDO-tijd zag muziek een Master niet zitten. Zelfs een heus ‘Haags overleg’ tussen de KVDO-vertegenwoordigers (ja, echt, met een lunch bij Sauer op het Voorhou) leverde geen oplossing voor de patstelling tussen beeldend en muziek. De echte muzikale motieven voor dat dwarsliggen zijn mij nooit duidelijk geworden. Misschien de heftige buitenschoolse component van de muziekdocenten? Anno 2019 speelt die factor in ieder geval niet meer.
In het huidige overleg met het KVDO blijkt nauwelijks sprake van enige innige samenwerking met muziek. De verslaggeving van het VONKC-bestuur op de ledenvergadering is steeds mondeling en mistig op dit punt.
Dans en drama, kleine verenigingen met een kwantitatief zeer gering belang in de VHO-sector, hebben zich nauwelijks geroerd in deze materie. Ik heb in mijn PVVVO-tijd (ik was daar hun senator bij de Onderwijscoöperatie) hun besturen regelmatig aangeboden ze te informeren over de kwestie. Daar is nooit op ingegaan.
Vast staat dat Jan Deerings ingrijpen als SAC-voorzitter (de start van de hele BaMa-problematiek) ooit is begonnen om juist de dans- en dramadocenten, buiten de vervelende theoretische component van een masterstudie om, in vier jaar met een bachelor de (eerstegraads) vakbevoegdheid (voor CKV3) te laten binnenhalen.
Krachtig protest tegen de ongegradeerde Bachelor was van die kant dus niet te verwachten.
Nu zitten de theatervakken ook in het VONKC-schuitje en roeien een beetje met het bootje mee. Daarmee is de VONKC-slagvaardigheid verminderd.
Kunst als disciplinecluster is in het VHO niet altijd een handig fenomeen.
De cellosonates van Mondriaan horen niet tot het beste deel van zijn oeuvre.
5. Het LKCA
Het LKCA duikt in de valideringsprocedures voor onze opleidingen op als erfopvolger van Kunstfactor. De Kunstfactor speelde als ‘sectorinstituut’ een rol in het Raamconvenant van 29 juni 20011. Deze overeenkomst tussen zeven partijen was gemaakt als verbijzondering voor het kunstonderwijs van de bestaande HBO-valideringsprocedures. Men kon geen betere mediator voor dit proces vinden. De oude regeling, voor het hele HBO, dateerde van 22 november 2010 (‘procedure op- en vaststelling landelijke opleidingsprofielen bachelorsopleidingen…’) Een specifieke regeling voor de kunstopleidingen werd dus blijkbaar nodig gevonden.
Opmerkelijk is dat zeven marginaal bij onderwijs betrokken instellingen een instituut tot mediator voor het werkveld maakte dat niets met het binnenschoolse onderwijs van doen had. De beroepsgroep (lerarenvakverenigingen) werd al of niet opzettelijk buiten spel gehouden. Bij de valideringssessies van 2003 en 2004 was iets dergelijks gebeurd. Te laat werden de docentenverenigingen als potentiële participant in het proces ontdekt. Het SAC-Kuo vergat zelfs de hele collegiale pedagogische sector (met alle tweedegraads opleidingen; qua volume 4 x de eerstegraads collega’s!) uit te nodigen voor inhoudelijk overleg over de nieuwe opleidingsstructuur.
Zo goed kennen de HBO-bestuurders het eigen KuO-werkveld.
Dit Raamconvenant verleende het LKCA (erfopvolger van Kunstfactor) een rol als mede regie-hebber in het validerings-proces.
Althans, dat dachten we. Zelfs het KVDO wist niet beter.
Toen ik het LKCA in 2018 op haar functie als betrokkene bij de BaMa-kwestie aansprak bleek ineens dat het Raamconvenant een tijdelijke regeling was geweest, met een looptijd van twee jaar. Die was nooit verlengd, dus niet meer aan de orde … na 29 juni 2013 beëindigd.
Opmerkelijk was dat betrokkenen in het valideringsproces daar niet van wisten, nog steeds naar het Raamconvenant werd verwezen en het LKCA zijn bijzondere positie daar nog steeds aan ontleende. In de oude generale procedure, nu blijkbaar weer van kracht, werd helemaal geen sectorinstituut of variant daarvan genoemd. De rol van het LKCA zou dus niets anders zijn dan dat van een faciliterend instituut dat op verzoek van het KVDO (de zelfbenoemde regisseur) zijn diensten kon aanbieden. Verder geen formele status. KVDO-voorzitter Tuunter noemt het LKCA ‘honest broker’, een handig kneedbaar anglicisme met typisch Haags rookgordijn-effect. (verslag 7 maart 2017)
Vast staat dat het LKCA bij een aantal ‘validerende’ sessies een dubieuze rol heeft gespeeld. Bij die van 7 maart 2013 bijvoorbeeld (nog binnen de jurisdictie van het Raamconvenant) werd een validerend signaal van LKCA-directeur Piet Hagenaars aan de HBO-raad afgegeven. Een verslag waarin de gemotiveerde afwezigheid van VONKC als gesprekspartner was weggemoffeld en de VONKC-protestbrief daarover aan de minister (26 maart 2013) uit alle volgende overzichten werd weggelaten. Zo werd er dus ‘gevalideerd’. Misleiding noem ik dat.
Ook nuttige documenten (o.a. beroepsprofielen) kwamen uit de koker van het LKCA. De vijf profielen werden vervolgens door het KVDO gebruikt/misbruikt om de opleidingsprofielen voor één brede bachelor, bevoegd voor alles, op te tuigen. Nergens echter stond in het LKCA-document dat àlle profielen in één bacheloropleiding gepropt moesten worden. Nergens heb ik het LKCA zien protesteren tegen dit misbruik van de aangeleverde tekst.
In een ‘Advies aan het KVDO’ (september 2015) pleit het LKCA uitdrukkelijk voor aparte eerstegraads masteropleidingen. Dit advies liet het KVDO buiten het historisch overzicht voor de pre-validering van 23 november 2017. Het zoveelste geval van misleiding. Het LKCA had zijn ballen kunnen tonen door openlijk op deze omissie te wijzen. Niet gebeurd, nergens terug te vinden in welk document dan ook. Ik neem aan dat LKCA-vertegenwoordigers op de valideringssessie van 7 maart, conform het eigen advies, allemaal uitdrukkelijk vóór de gradering en de eerstegraads Master hebben gestemd. In zover ze iets te stemmen hadden, want ze zijn geen vertegenwoordigers van driehoeksoverleg (beroepsgroep, scholen, opleidingen) Helaas is daarvan in het vergaderverslag niets terug te vinden.
Kortom: vele (ook nu niet genoemde zaken) rechtvaardigen de kwalificatie ‘sjoemelvalidering’.
Met aan de creditzijde o.a. deze beroepsprofielen en genoemd Advies kan het LKCA betrokkenheid bij ondeugdelijke valideringen verweten worden en het wegduiken bij mogelijkheden om duidelijke standpunten vóór de eerstegraads Master, als mediërend instituut, bij de opleidingen te entameren.
In de opzet voor de volgende valideringsronde schijnt het LKCA weer een rol te hebben.
Ik ben digitaal geen handig mens en kan misschien daarom op de LKCA-website geen verwijzingen naar de betrokkenheid bij dit proces vinden. Misschien ergens in de digitale kelders van hun site? Blijkbaar niet van enig prioriterende orde. Laat staan dat duidelijk wordt wat het LKCA allemaal gaat doen en binnen de kaders van welke valideringsprocedure. Formeel heeft het LKCA binnen de VH-spelregels geen rol !
In de adviserende sfeer hoop ik dat het KVDO de adviezen iets serieuzer gaat nemen dan in het verleden het geval was en het LKCA zijn tanden toont als ze weer worden weggemoffeld als onwelgevallige materie.
Voor de rest hoort het LKCA niet tot de trojka scholen, beroepsgroep, opleidingen die de opleidingsprofielen uiteindelijk zouden moeten vaststellen. Dat geldt ook voor andere faciliterende instellingen zoals SLO en CITO. Ze mogen wel iets vinden, maar niet anders dan met adviserende status. Adviserend aan de regie-hebber, het KVDO, wel te verstaan.
De werkveld-partners hoeven zich daar niks van aan te trekken.
Er zal vast weer heeeeel veel vergaderd en onderzocht moeten worden om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat de onwillige opleidingen nooit tot een unanieme mening over een eerstegraads Master geraken. Zoals in het verleden is elke vertragende actie het KVDO lief.
Het werkveld adviseert volgens de spelregels van de VH slechts het KVDO. Dat ‘advies’, zo het er al zou komen, kan vervolgens hiërarchisch getorpedeerd worden door een onwillig SAC. Zoals in 2005 gebeurde.
De kans dat Islamitische Staat ooit het homohuwelijk gaat erkennen is niet veel kleiner dan dat de opleidingen bij een volgende valideringronde de eerstegraads Master willen invoeren.
6. Het KVDO
Na mijn commentaar op de brief van Herma Tuunter aan het VONKC-bestuur ben ik gestopt met mijn communicatie met het KVDO. Het was bovendien een zeer eenzijdig fenomeen. Respons kwam er al twee jaar niet meer.
Mijn beschuldigingen zijn niet mals: misleiding en malversering. Dat doet me geen plezier, want vele betrokken daar aan de Utrechtse vergadertafel zijn gewaardeerde oud-collega’s geweest. Ik was zelfs ooit hun voorzitter.
Maar de wijze waarop ze de eerstegraads status van onze vakken in het VHO hebben verkwanseld voor hun vigerende profijtelijke masteropleidingen is van een hogere orde en rechtvaardigt mijn grimmigheid.
Mijn generatie heeft in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw mijn vak (beeldende kunst en vormgeving) van de achter-de-streep-status ontdaan en een serieus eerstegraads smoel gegeven. Door het handelen van de opleidingen zijn we weer terug bij af.
Mijn hele dossier met meer dan duizend stukken staat bol van onwilligheid van het KVDO om de ongegradeerde Bachelor af te schaffen. Inhoudelijke argumenten zijn nooit gecommuniceerd. Ook niet in de (lange) tijd dat ik formeel mede-aanspreekpunt van NVTO of VONKC was.
Blijft over de weerzin om naast de profijtelijke vigerende mastercursussen een generieke ‘echte’ eerstegraads Master als concurrent in huis te halen. Bovendien de kans dat het ministerie er weinig voor voelt om op àlle huidige masterlocaties èchte eerstegraads opleidingen te vestigen (Zoals oorspronkelijk ook nooit de bedoeling was: op vier plekken in het land mocht een bekostigde masteropleiding komen) En, tenslotte, de bijkomende monsterklus om vele duizenden mensuren te moeten investeren in nieuwe opleidingsteksten en de oude in de prullenbak te moeten gooien als vigerende masteropleidingen de deuren zouden moeten sluiten is een weinig plezierig vooruitzicht.
In de afgelopen veertig jaar hebben zich nog nooit zoveel hoog-, weledel- en weledelzeergeleerden, evenals door de belastingbetaler vrijgestelde vergaderaars met de kwaliteit en positie van de kunstvakken beziggehouden. Nog nooit is de positie van de binnenschoolse beeldende kunst en vormgeving (mijn vakgebied) zo droevig geweest.
Presentielijst
Tijdens de VONKC-jaarvergadering van 19 juni heb ik nog één concrete actie ondernomen.
Ik vroeg in een agendastuk waar de presentielijst was gebleven die een klein jaar eerder door Tuunter was toegezegd. Het mondelinge antwoord van het bestuur: die was zoekgeraakt, met verontschuldigingen van Tuunter, helaas niet te leveren.
Hoe onwaarschijnlijk.
23 januari 2018 kregen alle genodigde valideerders een mail met het verzoek hun komst op 7 maart te bevestigen. Die lijst zou dus kwijt moeten zijn.
En de lijst van geretourneerde bevestigingen? Ook weg?
Aan de hand daarvan werden toch echt badges gemaakt en broodjes gesmeerd.
Zoek?
Op basis van één van die twee/drie lijsten zouden een paar organisatoren toch moeten kunnen turven wie er aanwezig waren geweest.
Het gaat niet om woonplaats, mailadressen en hoogtepunten in de wijnkelder (AVG-problemen???), maar om welke vertegenwoordigers van welk werkveldcontingent (beroepsgroep of scholen) validerings-gemachtigd waren.
Zelfs de VONKC-deputatie (met 1000 leden-docenten) werd weggemoffeld als vier individuen zonder geoormerkte kwalificaties. Dat kwam het KVDO beter uit.
Vast staat dat Tuunter nu niet kan waarmaken dat er een ‘breed draagvlak onmiskenbaar aanwezig was’ om de validering gerechtvaardigd te achten. Ineens duikt de term stakeholders in haar tekst op. Blijkbaar wat anders dan de vertegenwoordigers van het ‘driehoeksoverleg’ waarmee het KVDO sinds kort koketteert.
Validering-gerechtigden zijn slechts zij met (relevante) werkveldbetrokkenheid.
Het zoekraken (maken?) van de presentielijst is een verdwijntruc van de eerste orde die het onmogelijk maakt te constateren dat ‘een ruim deel van de aanwezigen’ helemaal niet gerechtigd of capabel was om een oordeel te geven over de VHO-sector.
Ik noem maar wat: een directeur van een kunstzinnig instituut in Coevorden heeft niets met de VHO-kwalificaties voor het VO te maken, heeft daar ook geen verstand van. Zo ook VMBO-docenten, onderzoekers of vertegenwoordigers van faciliterende instituten (die mogen best iets vinden, maar zijn geen ‘beroepsgroep’ of ‘scholen’). Ineens zijn er stakeholders. Een fenomeen dat in de procedurebeschrijvingen geheel ontbreekt.
Misschien is er in dat kader door genoemde directeur wel een buslading bejaarde cursisten uit Coevorden ingereden om als consument/stakeholder een visie te geven op de opleidingsprofielen.
Mijn karikatuur vermag een weerwoord zijn op de onzinnige truc om aan de hand van een verdwenen presentielijst niet te hoeven aantonen dat de validering van 7 maart 2018 rechtsgeldig was. Zolang die presentielijst zoek is, is die claim onterecht en niet rechtsgeldig.
Een sjoemelvalidering.
In de sector beroepsgroep-vertegenwoordigers kan het alleen maar gaan om docenten in de VO-bovenbouw, met examenklassen en liefst met een (oude) 5-jarige, masterwaardige (!), opleiding.
Van 4-jaar-opgeleiden kan men nauwelijks verwachten dat ze hun eigen competentie afvallen met een wens de kunstvakken hun eerstegraads (5-jarige) masterwaardigheid terug te geven.
Ik meldde al eerder: de eventueel (tegen de regels) meestemmende LKCA-medewerkers zullen op 7 maart in ieder geval, met de VONKC-deputatie, luidkeels vóór de master gestemd hebben, gedachtig hun bovenbouw-advies aan het KVDO. Uit het verslag blijkt daarvan overigens niets.
Verslag 7 maart 2018
Ik waag me niet aan het publiceren van het verslag van 7 maart 2108 (in mijn bezit). Misschien privacy-gedoe enzo.(?) Maar, als ook dat niet is kwijtgeraakt, kan iedereen, neem ik aan, het verslag bij het KVDO (of LKCA?) opvragen.
Dan blijkt zonneklaar de ruime aandacht voor de toelichting van de KVDO-voorzitster op de ontwikkelingen en haar reacties op ‘de eerste rondvraag’. Geen woord over de ‘eerstegraads master’. Toch een heikel punt gezien het virulente voortraject van de Bama-discussie sinds 2003. De Bachelor blijft startbekwaam voor het hele werkveld.
Voorzitter Maes vond dat allemaal best. Hij veranderde ad hoc de agenda en ruilde een serieuze conclusie-ronde in voor een sessie met geeltjes uit zes tafeldiscussies en ansichtkaarten waarop positieve wensen voor de toekomst gezet moeten worden. Aldus wordt er gevalideerd; manipulatief en achterbaks. Een sjoemelvalidering.
Informatie aan het werkveld.
Het KVDO lijkt geen serieus werk te maken van een eigen website. Ik kan geen enkele verwijzing vinden naar het vervolgproces van het post-valideringsproces. Dat past uitstekend in de rookgordijn-strategie die het KVDO chronisch bezigt. Geen probleem, want de beroepsgroep pikt alles en ‘de scholen’ geven niet thuis.
Laten we weer eens vier jaar lekker vergaderen en ‘onderzoek doen’.
‘Transparantie’ is een fenomeen waar het KVDO een geheel eigen interpretatie aan geeft.
Gezien de acties van het KVDO in het laatste decennium kan geconstateerd worden dat dit gremium onder de kaasstolp van het kunstonderwijs aan navelstaren deed.
Uit 15 jaar historie wat voorbeelden:
- Voor de kennisbasis werd het (tweedegraads) HBO-model gebruikt, zonder zelfs maar een voetnoot naar bestaande eerstegraads versies.
- Melvin Crone deed in KVDO verband ooit zijn stinkende best om in zijn vrije tijd de SBL-competenties (overal elders het ijkpunt voor opleidingen) in een kunstjasje te krijgen (terwijl daar een andere functionaris voor was ingehuurd). Het bleef een stuk dat de ‘status aparte’ van de kunstvakken benadrukte.
- Teksten die voor de vier kunstdisciplines volstrek niet synchroon liepen werden schaamteloos op ‘het werkveld’ losgelaten. Enz., enz. …….
7. De VO-raad
Bij mijn inventariseringsronde voor de ALV van 20 juni 2018 had ik de VO-raad al betrokken.
Zie bijlage R8.1 in het Requiem.
De communicatie stokte toen ik om een verklaring vroeg wat hun houding m.b.t. de eerstegraads kunstvakmaster was. Ik wilde zicht krijgen op hun rol bij het vervolg proces na de sjoemelvalidering van 7 maart. Het KVDO koketteerde met het driehoeksoverleg, maar noemde nergens de VO-raad als partner.
De VO-raad ‘houdt de boot af’, acht zich niet deskundig genoeg, ‘ziet voor zichzelf hier geen rol weggelegd’ Opmerkelijk.
Er ontstaat dus een prominente vacature in het driehoeksoverleg. Een formele vertegenwoordiging van ‘de scholen’ valt weg. Vermoedelijk pakt het KVDO (LKCA?) het mandaat om naar eigen inzicht schoolleiders in te vliegen om ’namens de scholen’ het vervolgtraject te legaliseren.
Rectoren van Kunstprofielscholen, om maar wat te noemen?
In bijlage E7.1 een mailtekst met een verzoek om respons op eerdere correspondentie.
In bijlage E7.2 het antwoord van de VO-raad.
8. OCW
In voorgaande jaren was er correspondentie geweest met het ministerie. Gedoe met o.a. onjuist beantwoorde Kamervragen (Staatssecretaris Zijlstra), weggemoffelde correspondentie van en met ambtenaren, leverde uiteindelijk een brief op van R. Minnée. Hij stelde namens de minister dat het ministerie zich niet met dit soort zaken bemoeide. Het was een kwestie van overleg tussen opleidingen, scholen en beroepsgroep. Minnée sloot formeel de discussie (5 augustus 2014, bijlage E8.1). Ik schreef toch een respons (bijlage E8.2) die Minnée niet kon vermurwen. Bijlage E8.3.
Veranderingen deden zich voor n.a.v. de valideringsessies van 23 november 2017 en 7 maart 2018. Ik meende dat er redenen zouden kunnen zijn om de dubieuze procedures te toetsen en de neutrale houding van het ministerie te herzien. Dus, vier jaar later, nogmaals attentie gevraagd voor de Bama-kwestie.
Ik stuurde brieven aan de minister op 15 februari en 30 maart 2018.
De kwestie werd behandeld door de afdeling Burgervragen. In een brief van. 5 april werd verwezen naar de brief van 5 augustus 2014: De zaak werd (opnieuw) als gesloten geacht. (Bijlage E8.4). De aangetoonde sjoemelprocedure was dus geen mening voor standpuntherziening.
Ik begreep dat niet zo erg en startte de aanlevering van bewijsstukken. 10 april, 15 oktober, 21 oktober en 26 november gingen er brieven met bewijsstukken naar de medewerkster van afdeling Burgervragen. Geen respons. Zelfs niet een één-regelige mededeling dat mijn gedram géén gezichtspunten bevatte die de minister tot een herziening van het ‘geen-bemoeienis-standpunt’ kon verleiden.
Omdat ik niet wilde dat OC&W zich achteraf zou kunnen verschuilen achter een ‘niet weten’ besloot ik de minister zelf, aangetekend, nog eens over de zaak te informeren. (Bijlage E8.5 en bijlage E8.6)
Zonder enig gevolg.
In hoofdstuk 2 noemde ik al een opmerkelijk bijverschijnsel: R. Minnée, de ondertekenaar namens OCW van de 2014-brief, was inmiddels directeur van de VH geworden en dus, in die functie, ineens als baas-opleider aanspreekbaar voor het gemalverseerde proces. (zie aldaar)
De ombudsman
Een burger die meent stuk te lopen op het ministerieel circuit kan de Ombudsman om bemiddeling vragen. Dit leek een geëigende situatie.
De Ombudsman ondernam actie, stelde OCW een termijn van zes weken. Die liet het ministerie verlopen. Een tweede rappel leverde een reactie op.
Met verontschuldigingen voor de vertraging meldt Mr. M. de Vries, OCW jurist, in een mail van 16 juli, dat er niet geantwoord was omdat Tamsma eerder kenbaar was gemaakt dat OCW de zaak gesloten achtte. (brief bijlage E8.4)
De medewerkster van de Ombudsman kon dat procedureel billijken; ‘Gelet op deze correspondentie en het feit dat u hetzelfde onderwerp opnieuw aan OCW voorlegt, heeft OCW niet onzorgvuldig gehandeld door hier niet op te reageren…’ en …‘Eerder heb ik u al laten weten dat wij niet bevoegd zijn over het VO en dat wij wet en regelgeving niet toetsen….’
Dossier ook van die kant gesloten. Het zij zo.
Ergo: ook de gewijzigde (malafide) omstandigheden na 2014 achtte OCW geen reden om in te grijpen. De minister laat de VH wegkomen met aantoonbaar ondeugdelijke valideringen Zo kan het VH-Vaticaan zijn gang gaan, te meer daar ook de beroepsgroep (VONKC) wegkruipt voor het ‘gezag’ van de opleidingen en ‘de scholen’ (VO-raad) geen reden zien om zich in de discussie te mengen.
Dan blijft nog één instantie over die iets met de materie zou kunnen/willen doen: de inspectie. Toch?
Eén ding heeft mijn gedram bij OCW toch opgeleverd: een gouden garantie dat het ministerie zich niet zal bemoeien met de uitkomsten van een trojka-overleg over de invoering van een eerstegraads master. Dat is zelfs een mooiere uitspraak dan die van minister Bussemaker op het VELON-congres van maart 2013 (* en **)
Enkele van mijn opponenten lieten zich soms ontvallen dat het ministerie nooit in een stelselwijzing zou toestemmen, Onjuist dus.
Had het validering-panel van 7 maart 2018 voor een gegradeerd traject gekozen met een gewone eerstegraads Master, had de minister dat verzoek dus ingewilligd.
Een sprankje hoop voor al die vergaderaars en onderzoekers die nu het volgende (in mijn optiek zinloze) vierjarig paattraject ingingen.
* minister Bussemaker over de eerstegraads bevoegdheid van de kunstvakken (VELON-congres maart 2015)
** Brief 31 maart 2015 aan minister Bussemaker inzake de Masterkwalificaties voor de VHO-kunstdocent
9. De onderwijsinspectie
Ook hier zou ik vele bijlagen uit mijn correspondentie kunnen produceren. Die overdaad gaat dan blokkerend werken. Ik besloot om dit hoofdstuk bijlage-loos af te wikkelen. Stukken zijn op aanvraag beschikbaar.
De hoofdlijnen van het discours:.
In de veronderstelling dat inspecties er zijn om ongerechtigheden te constateren (en recht te zetten) meende ik (naïef?) de onderwijsinspectie van de gang van zaken rond onze validering op de hoogte te moeten stellen.
Bij onderwijs, in ieder geval in een kwestie als deze, ligt dat blijkbaar anders.
In minder turbulente tijden had de inspectie al geconstateerd dat ze in valideringsprocessen van opleidingen geen rol speelde;
‘…Als inspectie hebben we niet een directe verantwoordelijkheid m.b.t. het overleg van de opleidingen waarnaar u in uw brief verwijst. De inrichting van het stelsel van lerarenopleidingen en de bevoegdheden voor het kunstonderwijs, is een verantwoordelijkheid van de minister van OCW….’.
(14 mei 2018)
Net als bij de OCW-correspondentie veranderde deze houding niet toen ik met mijn misleidende en malverserende bewijzen kwam. Die werden dus niet geïnspecteerd. Door wie dan wel??
‘….De procedure voor het vaststellen van de landelijke opleidingsprofielen vastgesteld door de Vereniging Hogescholen.
Bij de inspectie zijn ook geen signalen bekend dat de kwaliteit van kunstvakdocenten in het voortgezet onderwijs tekort schiet.
Wij bevestigen hiermee opnieuw dat de inspectie hierin geen verantwoordelijkheid heeft. Om die reden verbinden wij geen gerichte toezichtactie aan uw informatie en beschouwen we de mailwisseling hierover als afgerond.
Mocht u over nieuwe informatie beschikken die ons een andere blik op de situatie kan geven, dan kunt u ons die zeker toesturen. De inspectie zal deze informatie dan opnieuw beoordelen…..’
(6 maart 2019)
Ergo: de inspectie verwijst naar de minister, de minister verwijst naar het tripartite-overleg, de VH kan z’n gang gaan binnen de kaders van de eigen spelregels (ja, het staat er ècht: ‘… vastgesteld door de vereniging Hogescholen…’).
Rest mij, met respect, te berusten in de inspectorale mores zoals die blijkbaar is. Maar begrijpen doe ik het niet.
10. De NVAO
Als overbodig(?) vruchtje op de cake, speciaal door de novicen in het proces die hun stukken niet kennen, nog eens de NVAO:
Al in het embryonale stadium van de NVTO-schermutselingen met betrokken partijen, was er ook contact met de NVAO, vanaf 22 oktober 2008.
Uiteindelijk liet de NVAO weten geen mening te hebben over de eerstegraads status van de volledig bevoegde bachelor. De NVAO accrediteert bacheloropleidingen aan de hand van de eisen die daarvoor (Dublin descriptoren) zijn vastgesteld. ‘ … Over de vraag voor welke vakken de afgestudeerden van beide opleidingen (Bachelor en Master, MT) bevoegdheid (zouden moeten) verwerven kan de NVAO geen standpunt innemen. Dat behoort tot de bevoegdheid van de betrokken staatssecretaris….’ (brieven 6 mei en 27 oktober 2009)….
Het ministerie (dus opnieuw het ministerie) maakt uit welke status die bachelor krijgt.
Accreditaties.
De allereerste accreditatie in onze sector vond plaats in de tijd dat ik nog studieleider was (2007). De Bama-kwestie speelde toen ook al en mijn opleiding (ArtEZ) was de enige die iets meldde over de frictie tussen de volledig bevoegde bachelor en de gewenste eerstegraads master. Bij de andere opleidingen nul komma nul aandacht voor dit fenomeen. Noch vanuit de opleidingen zelf, noch vanuit de accreditatie-panels.
De volgende accreditaties heb ik niet meer in detail gevolgd en dit is de enige plek in mijn dossier waar stelligheden zijn ingeruild voor vermoedens: De accreditaties hebben nergens serieus aandacht gegeven aan de uitzonderlijke (en devaluerende) status van de (ook) VHO-bevoegde kunstvakbachelor. De kwestie is òf niet eens opgemerkt òf weggemoffeld.
Omwille van de toch al overdadige aanlevering van teksten is bij dit NVAO-hoofdstuk gekozen voor een verkort overzicht; in Bijlage E10 treft men een vergaderstuk voor de VONKC-ALV van 20 juni en een passage uit R8.1. het overzicht van perifere instituten.
Zo staan alle relevante gegevens over de rol van de NVAO handzaam bij elkaar.
(Wie aanvullende documenten wil kan met mij contact opnemen.)
11. De media
Van diverse kanten is mij gesuggereerd in de media aandacht voor de kwestie te vragen. Natuurlijk is dat gebeurd. In de periode van het ‘kwartet-conflict’ en de blokkade van het VONKC-bestuur om via de eigen media contact te hebben met de leden, was Digischool een effectieve plek om collega’s te informeren.
Onderwijsmedia (CNV, AoB) volstonden met ontvangstbevestigingen van ingezonden persberichten. Volkskrant en Trouw idem. Kunsteducatie is niet ‘hot’ en zelfs malversaties van de VH konden redacties niet warm krijgen.
Ook bij ons eigen Kunstzone heerste een vijandige BaMa/Tamsma-cultuur. Om mij werd een cordon sanitair geplaatst. Het werkveld hoefde niet te weten wat er op BaMa-niveau speelde. Ingezonden teksten werden in de laatste jaren zelfs zonder commentaar of ontvangstbevestiging genegeerd.
In mijn tijd als hoofdredacteur van het Maandblad was inhoudelijk dispuut een prominent gegeven. Sappige discussies waren daar het gevolg van. Maar toen hadden de verenigingen nog hun eigen kolommen en waren de eigen redacteuren daarover de baas.
Toen de redactionele hekken voor mijn informatie aan de collega’s werden gesloten heb ik twee maal advertentieruimte ingekocht om de lezers in ieder geval naar mijn website te kunnen verwijzen. (juli 2015 /blz. 63 en januari 2016 blz. 37). De eerste verwijzing betrof zelfs de letterlijke tekst die minister Bussemaker over onze eerstegraads master uitsprak tijdens het VELON-congres van maart 2015. 800 lerarenopleiders in de zaal, twee vertegenwoordigers van het KVDO en nul van het SAC-Kuo! Zo leefde de materie onder de regievoerders van ons valideringsproces. Hoofdredactrice Saskia van der Linden vond de master-mening van de minister niet de moeite waard om onder de aandacht van haar lezers te brengen. Dus deed ik het (indirect) zelf maar via die betaalde advertentie.
Opmerkelijk is het dat mijn inventarisatie van de Kunstzones na de validering van 7 maart 2017 geen enkele verwijzing naar deze toch historische gebeurtenis heeft opgeleverd.
In mijn hoofdredactietijd van het Maandblad zou de keuze een andere geweest zijn.
De huidige collega’s hoeven dit blijkbaar niet te weten.
12. De cirkel is rond
De opleidingen hadden zich de regie van het valideringsproces toegeëigend. (Met instemming van wie?)
Het LKCA heeft te vaak nagelaten de scharnierfunctie te bekleden die het (althans in het Raamconvenant) kreeg toebedeeld.
De beroepsgroep-vertegenwoordigers hebben overwegend weke knieën getoond en conflict- vermijdend de belangen van de kwaliteit van het vak in het VHO en docenten verkwanseld.
Het ministerie distantieert zich van de kwestie, laat de VH zijn gang gaan, ook als is aangetoond dat het valideringsproces malafide was. Maar … zal zich niet met de kwestie bemoeien!
De inspectie constateert dan ze geen rol heeft in dit proces en dat dat de bevoegdheid van de minister is.
De VO-raad acht zich niet competent en verschuilt zich voorts achter het excuus nooit klachten over de het functioneren van onze Bachelor te hebben gekregen.
De Tweede Kamer heeft kennis genomen van de meest relevante stukken rond deze sjoemelvalidering, maar laat het daar bij. In een brief aan de kamer van 3 november 2011 (nr 32 820) gaf Staatssecretaris Zijlstra domweg onjuiste antwoorden op BaMa-Kamervragen. Een kabinetscrisis rond kunsteducatie leek onwaarschijnlijk. Er is een datsja-fantasie voor nodig om zo’n bewindspersoon (in en andere hoedanigheid) weg te krijgen. Mijn infopakket van 2018 kreeg aandacht van de agendacommissie maar leidde niet tot kamervragen.
Als ik daar zin, tijd en geld voor had zou ik nog een bodemprocedure kunnen beginnen of aangifte tegen de VH-leiding wegens malversering kunnen doen (?).
Het is genoeg geweest.
De nieuwe generatie gaat maar op de eigen blaren zitten. Zeven ordners met meer dan 1000 stukken zijn beschikbaar voor een serieuze onderzoeker, die later nog eens wil aantonen dat we door onze eigen opleidingen en beroepsgroep-vertegenwoordigers de eerstegraads status en kwaliteit van de kunstvakken in het eerste kwart van de 21ste eeuw zijn kwijtgeraakt.
Jammer van alle inspanningen van mijn generatie die veertig jaar geleden de kunstvakken die eerstegraads status hebben gegeven die nu verdampt te zien.
Aerdenhout, augustus 2019.
De ongegradeerde, volledig (ook VHO-) bevoegde Bachelorkunstvakdocent is een spookrijder op het eerstegraads Nederlandse wegennet en moet daar zo snel mogelijk van verwijderd worden.
Zeer beknopte samenvatting
Voor wie nog behoefte heeft aan een A4-tje met de naakte essenties van de BaMa-kwestie verwijs ik naar een ‘verbale cartoon’. Een persbericht van voormalig defensieminister Hennis, die de officiersopleidingen wil sluiten omdat (naar het model van de Kunstvakdocenten) met een onderofficieren-opleiding volstaan kan worden.
(uit het Requiem) : R7.4 persbericht minister hennis – KMA volgt opleiding kunstvakdocenten
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.